Spiritualiteit verkoopt als warme broodjes bij de HEMA. En tegelijk is onze tijd radicaal ontkerstend. Is dat een paradox? Niet echt, aldus hoogleraar Chris Doude van Troostwijk.
Die betekenis heeft niets aan actualiteit ingeboet, want de ‘verwereldlijking van het heilige’ is in volle gang. Religie is een marktartikel geworden, een object voor persoonlijke voorkeur of een hebbedingetje. Wat ooit heilig was wordt nu verkocht in de vorm van vensterbankboeddha’s, scheurkalenderwijsheden of confessionele glossy’s.
De uitwissing van het onderscheid tussen sacraal en profaan lokt ook een omgekeerde beweging uit: de heiliging van het alledaagse. Sporten, managen, studeren, het kan allemaal worden overgoten met een aura van sacraliteit. Banale kriebels op de huid worden tekens van hemelse entiteiten. Om onze goddelijke inborst op te delven, moeten we aan onszelf werken. En in onze als hoogst-individueel gekwalificeerde spirituele zoektocht maken we gretig gebruik van de meest uiteenlopende religieuze tradities. Als reliconsumenten grazen we de groene velden van Shinto, Jezus, Freud en de Heilige Theresa van Avila leeg. Dat we met die ‘sacralisatie’ van het eigen leven riskeren de tradities van wijsheid en heiligheid te verarmen, en dat we dikwijls ons diepste, onvervreemdbare ‘ziele-ik’ vormgeven door niet meer dan cliché op cliché te stapelen, dat willen we liever niet horen.
Wel of niet aan religie doen
Vrijzinnigheid bloeide ooit dankzij het principe van het ‘tegenover’. Zo resoneert in ‘vrijzinnig’ het tegenovergestelde begrip ‘rechtzinnig’ mee. Nu secularisatie en sacralisatie hand in hand gaan, heeft het principe van het ‘tegenover’ echter zijn beste tijd gehad. Pogingen om vrijzinnigheid te hertalen als ‘eigenzinnigheid’ – hetgeen de vermeende individueel-spirituele creativiteit uitdrukt -, of als ‘zachtzinnigheid’ – waarin het vredelievend karakter van ‘ons soort vrijzinnigen’ doorklinkt -, of als ‘uitzinnigheid’ – om recht te doen aan het inspiratiemoment van de religieuze roes -, lijken mij vooralsnog doodlopende, zo niet ‘onzinnige’ suggesties. Als het dan toch moet, dan liever zoiets als ‘buitenzinnigheid’. Laat me dat toelichten.
Het gevecht van ‘de’ vrijzinnigheid met ‘de’ rechtzinnigheid is reeds lang een onbeduidende schermutseling na sluitingstijd. Vandaag is de vraag: wel of niet aan religie doen. Daarom pleit ik voor ‘buitenzinnigheid’. ‘Buitenzinnigheid’ betekent ten volle accepteren dat moderne, postmoderne, hyper- of transmoderne mensen het heel best zonder religie kunnen stellen. Niets of niemand verplicht ons om een Bijbel open te slaan of te contempleren op een lotusbloem. Een godloze existentie kan heel best een vervuld leven opleveren. Religies hebben niet langer het monopolie op de zin van het leven. Je kunt eraan doen, of niet.
Alsof we van buiten komen
Dat levert een ‘strategisch dispositief’ voor de nieuwe vrijzinnigheid op: een weloverwogen grondhouding die het doen aan geloven weer relevant maakt. Strategisch is deze nieuw-vrijzinnige grondhouding in zoverre, dat we, ook al menen we – bijvoorbeeld uit opvoeding of gewoonte – al religieus ‘binnen’ te zijn, toch nog moeten doen alsof we van buiten komen. Door de buitenblik, kunnen we religieuze en spirituele tradities recht doen. Zo maken we ruimte, opdat ze ons ondanks en dankzij hun vreemdheid, fris en onverwacht toespreken, aanspreken en tegenspreken.
Geloven, of het nu orthodox is of vrijzinnig, is per definitie niet vanzelfsprekend. Een vreemd en onnodig restverschijnsel uit een ver verleden. Daarom moet, in deze tijd van radicale secularisatie, de vrijzinnigheid ophouden te vechten tegen de windmolens van de orthodoxie. Ze moet ervoor waken om de waan van de ander een constitutieve kracht te laten zijn voor de eigen identiteit. Laat ze echter ook, in deze tijd van reli-marketing, al die vormen van goedkope en vluchtige sacralisatie zien te voorkomen, ongeacht of die nu vrij-, eigen-, uit- of rechtzinnig is. We kunnen ‘aan taoïsme doen’ of niet: nooit mogen we er meer van uitgaan dat we begrijpen en kunnen begrijpen wat tao eigenlijk betekent. Alleen al de vertaling van het begrip vergt een taai oefenen en proberen. En zo kunnen we aan het Evangelie van Johannes doen of niet, maar we mogen er niet zonder meer vanuit gaan dat we welkom zijn en ons gemakkelijk thuis zullen voelen in de sfeer van de Grieks-quasi-filosofische terminologie die afsteekt tegen een Joods-Hellenistische horizon. En moeten we ons afvragen of we kunnen navoelen wat Paulus’ kruisoffer betekent, wanneer geen van ons nog ‘offeren’ als religieuze realiteit heeft ervaren? Wat is de betekeniswaarde van een religieuze metafoor (offeren), wanneer het fenomeen als zodanig niet meer wordt ervaren? Wat betekent ‘verzoening’, zonder dat we ons leven als ‘onverzoend’ ervaren? Of ‘spirituele authenticiteit’, terwijl spirituele in-authenticiteit schering en inslag is?
François Jullien
De nieuwe vrijzinnigheid heeft de taak om ons te leren opnieuw, dat wil zeggen ‘van buiten af’ en ‘buitenzinnig’, aan geloven te doen. Daarbij kan ze het ‘strategisch dispositief’ van de Franse sinoloog-hellenist en filosoof François Jullien ten voorbeeld nemen. In zijn ‘Ressources du christianisme’ (Bronnen van christendom) poogt hij de christelijke traditie opnieuw binnen te gaan, maar dan zonder de ballast van vermeende geloofsvanzelfsprekendheden. Hij leest het Johannes-evangelie met de ogen van een zowel in het denken van Tao en van Stoa geschoold intellectueel. Dat wil zeggen: hij leest ‘van buiten’. Zijn ontdekkingen zijn verrassend. Vragen de omstanders om een ‘wonder’, dan krijgen ze van Jezus een ‘teken’ (Joh. 4: 48). Interessant, merkt Jullien op, want wonderen verwijzen naar de transcendente heiligheid en goddelijkheid, terwijl tekenen knipogen naar onverwachte, menselijke mogelijkheden in deze wereld.
In zijn rustige betoog neemt Jullien bovendien afscheid van drie typisch vrijzinnige benaderingen van religie: religie als vorm om mensen ethischer te maken (Kant), religie als niet-rationele, gevoelsmatige verhouding tot de wereld (Schleiermacher) en religie als projectie van menselijke verlangens op een Opperwezen (Feuerbach). Geen van de drie doet recht aan de schatten die tradities in zich bergen. Die geven zich pas bloot wanneer we er opnieuw binnengaan alsof we volslagen buitenstaanders zijn, als religieus onwetende onbenullen. Bij Jullien kunnen nieuw-vrijzinnigen de kunst leren om als vreemdelingen te grasduinen in het eigen geloofsgoed. ‘Exploreren om te exploiteren’, zegt Jullien: tradities herontdekken om ons leven te verrijken. Om ‘nieuw vrijzinnig’ te geloven, moeten we eerst maar eens oefenen met een grondhouding van ‘buitenzinnigheid’ en ‘buitengelovigheid’. Laten we ervan uitgaan dat we ‘in religiosis’ onwetenden zijn. Misschien valt er dan weer van alles te ontdekken. Misschien wordt het dan weer interessant om aan religie te gaan doen.
Chris Doude van Troostwijk (1962) is sinds 2017 gasthoogleraar Vrijzinnige Theologie aan het Doopsgezind Seminarium.